[Nagraven]
NAGRAVEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. na en graven: ik groef na, heb nagegraven. De rigting van een ding in het graven volgen: het spoor nagraven. Aardappels nagraven heet, in Gelderland, hen gravend nazoeken; anders namodden.