[Nagras]
NAGRAS, z.n., o., van het nagras; zonder meerv. Gras, dat na de eerste afmaaijing groeit; etgroen: hij zal nederdalen als een regen op het nagras. Bybelv. Figurelijk: wij kwamen op het nagras, kregen nog iets van het overgeschotene, toen het eerste en beste reeds weg was.