Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Nagevolg] NAGEVOLG, z.n., o., des nagevolgs, of van het nagevolg; meerv. nagevolgen. Een stoet, die achteraan komt; zonder meerv. Al wat, naderhand, uit eene zaak voordvloeit; met een meerv.: zie daar de jammerlijke nagevolgen! Van na en gevolg. Vorige Volgende