[Nabloed]
NABLOED, z.n., o., des nabloeds, of van het nabloed; zonder meerv. Nakomelingen: teeghens 't naabloedt en maagschap.. Hooft. De betrekking zelve op voorouderlijke afkomst: indien hem naabloedt aan eenighe voorspraaken heeft geholpen. Hooft. Van na en bloed.