[Naaste]
NAASTE, z.n., m., des naasten, of van den naaste; meerv. naasten. Dit woord beduidde, reeds voor vele eeuwen, iemand, die naast aan ons verbonden is. Bij Otfrid. komen bloedvrienden voor, onder den naam van nahistano. In Tatian. heet nahasto een naaste buurman. Thands verstaan wij er door onzen evenmensch: gij zult uwen naesten liefhebben als u selven. Bybelv. Het meerv. wordt, in dezen zin, niet veel gebruikt. Ulphil. noemt den naaste nehvundja, Ker.