Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 154]
| |
Hooft. Bedr., op eene oneerlijke wijs, ter sluip, iets doen: ik wist dien buit zoo stil bij avont niet te morssen. Vond. Bedekken: om 't quaet te morsen. Cost. Den zieken in de pan morsen heeft Oud., voor den zieken verwaarloozen. Van hier morserij. Zamenstell.: vermorsen. |
|