[Molferd]
MOLFERD, z.n., m., des molferds, of van den molferd; meerv. molferds. Iemand met eenen grooten mond; voords, die onbeschoft spreekt en handelt. In Groningen, is het, in de lage volkstaal, gebruikelijk. Loop molphert, mallen geck, ghij sout wel met u prachen mij houden op. Jos. droef en blij. De eerste helft des woords is uit muil verbasterd; of het laatste uit aard ontstaan zij, is onzeker.