[Mok]
MOK, z.n., vr., der, of van de mok; meerv. mokken. Eene soort van duiven, die weinig gerekend worden. In Groningen, hoort men dit woord.
Mok, bij Kil. mocke, ook bij Hoogstr. voorkomende, in den zin van een vuil wijf. Van hier waarschijnelijk, ons, in de dagelijksche verkeering gebruikelijk, mokkel: zij is eene regte vuile mokkel. Van dit mokkel is ook ons gemeenzame bemokkelen, voor vuil maken.