[Moeskoppen]
MOESKOPPEN, onz. w., gelijkvl. Ik moeskopte, heb gemoeskopt. Stroopen, vrijbuiten, het land afloopen. Men gebruikt het woord van balddadig krijgsvolk, dat de boeren knevelt. Van hier moeskopper, moeskopperij. Misschien van moes, dat is kool, moeskruid, en koppen, dat is knotten, afhouwen.