[Modderen]
MODDEREN, bedr. w., gelijkvl. Ik modderde, heb gemodderd. Modder uithalen, uittrekken: de graft wordt, alle jaar, gemodderd. Bij overdragt zegt Hooft: om stof tot flrafheit uit den grondt te modderen. In de dagelijksche taal zegt men: eene zaak modderen, door al te groote toegevendheid en gematigheid, tot stand brengen; anders knoeijen: zij zullen dat wel weer modderen. Misschien is dit eene verbastering van het lat. moderari.