Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 119]
| |
Van mis en was, voor gewas. Een niet wel uitgevallen gewas, van granen, vruchten enz. Ook eene misvorming, of wanstaltigheid aan boom, mensch of dier. In dezen laatsten zin is het onzijd. werkw. miswassen, met het onscheidb. voorz. mis in gebruik, en bijzonder deszelfs volmaaktverleden tijd: die boom is geheel miswassen. |
|