[Mistasten]
MISTASTEN, onz. w., gelijkvl. Van het scheidb. voorz. mis en tasten: ik tastte mis, heb misgetast. In het tasten missen, in den eigenlijken zin; figurelijk, in zijn oordeel dwalen: hebben niet genoegzaam alle volken misgetast, omtrent den eenen waaren God? Hamelsv. Van hier mistasting.