[Missmijten]
MISSMIJTEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. mis en smijten: ik smeet mis, heb misgesmeten. Het bedoelde voorwerp, waarnaar men smijt, niet raken. Ook in het dobbelspel: hij meende drie zessen te hebben, maar hij smeet mis; waar het onz. voorkomt.