[Mislezen]
MISLEZEN, bedr. w., ongelijkvl. Van het scheidb. voorz. mis en lezen: ik las mis, heb misgelezen. Niet wel, kwalijk lezen. Wederk. is het onscheidb., zich mislezen: gij hebt u zeker mislezen, de zaak niet gevat, door eene niet wel ingerigte lezing.