[Misdrijven]
MISDRIJVEN, bedr. en onz. w., ongelijkvl. Van het onscheidb. en scheidb voorz. mis en drijven. Bedrijv. en onscheidb. Ik misdreef, heb misdreven. Misdoen: wat hebben wij den dollen Vorst misdreven? Poot. Wat is daaraan misdreven? Booven genaade en vergiffenis van 't geen in deezen misdreeven waare. Hooft. Onzijd. en scheidb., dreef mis, is misgedreven. Voorbijdrijven, zonder te raken: ik dacht, dat de schuit tegen de brug zou gestooten hebben, maar zij dreef gelukkig nog mis.