[Mik]
MIK, z.n., vr., der, of van de mik; meerv. mikken. Bloem van roggen- of tarwenmeel. In Gelderland noemt men eene mik zeker brood uit het fijne van roggenmeel gemaakt, anders roggen geheten. Mica heet bij de Lat. een kruimeltje, miche wittebrood bij de Franschen.