[Mijnen]
MIJNEN, bedr. w., gelijkvl. Ik mijnde, heb gemijnd. In eene openbare verkooping, eene te koop aangebodene zaak, door het roepen van mijn, zich naasten: ik heb die stoelen voor twaalf gulden gemijnd. Oneig. zegt Hooft: als 't blos haar' wang weer mijnd'. Van hier mijner, mijnster, mijning.