[Middel]
MIDDEL, bijv. n. en bijw., middeler, middelst. Dat in het midden is. Het woord is reeds ten deele verouderd, daar de overtreffende trap alleen nog in zwang is. De stellende trap wordt in zamenstelling slechts gevonden, als: middelpad, middelweg, enz. Wij hebben nog twee woorden, als bijwoorden gebruikelijk, in den zin van ondertusschen, middelertijd, middelerwijl. Op het eerste aanzien zoude men dezelve houden voor zamengestelde woorden uit den vergelijkenden trap middeler en tijd, wijl. Doch middeler schijnt, hier, eerder eene vrouwelijke buiging van den tweeden naamval te zijn, met uitlating van het voorzetsel in, dat, oudtijds, eenen tweeden naamval beheerscht heeft. De overtreffende trap alleen is nog in gebruik, doch slechts in eenen stellenden zin, van iets, dat, tusschen andere dingen, in het midden staat: de middelste vinger. Het middelste huis. De middelste zoon, die in jaren tusschen beide is.