[Meuzelen]
MEUZELEN, onz. w., gelijkvl. Ik meuzelde, heb gemeuzeld. Lekkere beetjes proeven, van iets lekkers afknibbelen. Het woord bootst na, of de beweging der lippen, of het behoort tot het oude mozen, waarvan moes, hoogd. müsen, eten, Ker. muasen. Van hier meuzelaar, meuzeler, bij Kil. eene lekkere biersoort - en eene kneu, een zangvogel, naar de beweging van den bek.