[Mergel]
MERGEL, z.n., m., des mergels, of van den mergel; zonder meerv. Zekere soort van vette aarde, waarmede de landen gemest worden: witte - roode mergel. In het lat. marga. Pieters. verkiest het onz. geslacht. De vorm des woords pleit meer voor het manl. De Hoogd. zegt ook der mergel. Van hier mergelachtig. Zamenstell.: mergelkuil.