men insgelijks dit geslacht: de rest van de meere. Zoo ook Vond. en Anton.: de diemermeer. Het onz. is meest in gebruik. De spelling van meir, die uit mere ontstaan is, is even min te volgen, als het verouderde voir, doir, zoin enz. Zie Inl. bl. 36. Plantyn heeft ook meer. Zamenstell.: meeraal, meerbaars, meerkat, meerkoet, meerkol (meerkolf, meerkolt), zekere vogel, meerkrab, meermin, bij de Dichters, somwijlen, riviermeermin doch verkeerdelijk, meerradijs, meerspin, meervisch, meerwater, meerwortel, meerzwijn.
Meer, hoogd. meer, Notk. mere, Ulphil. marei, zw. mar, ijsl. mar, angels. mere, bretan. mor, lat. mare, boh. en rus. more, krain. murje, lett. marrios, eston. merri, pool. morze. Deze benaming vinden wij reeds in morimarusa, gelijk de scijthen de doode zee noemden.