[Mede]
MEDE, (meê) een bijw. van verzameling, in de beteekenis van ook: men had vernomen, dat hij mede een van die bende was. In dien zin gebruikt men het in Zeeland veel. Men gebruikt het ook, in de beteekenis van met; wanneer het achteraan gevoegd wordt: hij belastte hem ergens mede. Hij bemoeit zich nergens mede. Daarmede wil ik zeggen. Hij spot er mede. Waarmede zal ik u verzoenen? Hiermede toont hij aan. Als voegwoord, met als: wijn, als mede brood. Voords dient het tot vorming van werkwoorden: mededeelen, medenemen; waar het als een scheidbaar voorzetsel gebruikt wordt. Van zelfst. naamw.: mededogen, medevrijer. Van bijv. naamw.: medehulpig, medepligtig. Somtijds wordt het ook in med of meê verkort. Het kan, in zamenstelling, voor een zeer groot getal woorden geplaatst worden, waarvan, hiernevens, diegene volgen, welke meest in gebruik zijn. Van hier medezaam (medsaem, bij Kil.) meedzaam, meedzaamheid, gevoegelijk, meêgaande: daer een meedsaemheijd vereijscht wert. De Brune. Zie voords met.