Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O
(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
regtmatig, regelmatig, wetmatig, enz. Dat met maat en regel overeenkomt: hij is een liefhebber van matige vreugd. Matigh, rechtveerdig, kuijsch. Bybelv. De matige natuur eischt weinigh voor het leven. Poot. Bezadigd: een man van een matig oordeel. Dat de gewone maat niet te boven gaat: lieden van een matig vermogen. Matig weer, niet te heet, niet te koud. Van hier matigheid, matiglijk. Zie ig. |
|