[Matadoor]
MATADOOR, z.n., m., des matadoors, of van den madoor; meerv. matadoors. Een ond. woord, dat, in het gemeene leven slechts, gebruikt wordt voor eenen man van groot vermogen, aanzien en magt: een heele matadoor. In het lomberspel worden de hoogste, en op elkander volgende troeven matadoors genoemd: drie, vier, vijf matadoors. Het is een spaansch woord, beteekenende eigenlijk eenen moordenaar, van het sp. matar, dooden.