[Masteluin]
MASTELUIN, (mastelein) z.n., o., des masteluins, of van het masteluin; meerv. masteluinen. Gemalen koorn van half tarw en half rog; zonder meerv. - Een brood, daarvan gebakken; met een meervoud. In dien zin zegt men ook een mastel (mestel). Goeree bezigt het figurelijk, zeggende: dat de rijnsburgsche Broeders voor masteluin, dat is half arminiaansch, half doopsgezind, de monstering konnen passeren.
Kil. heeft misschteluyn farrago, commistio frumentorum, miscellanea seges; van het oude misschen, misschelen, mengen; zoo dat het woord eigenlijk gemengd koorn, en een gemengd gebak beteekent, en ons masteluin, waarschijnelijk, eene verbastering van mischteluin is.