[Mas]
MAS, z.n., vr., der, of van de mas; meerv. massen. Eene meenigte, een hoop; van het lat. massa: in een mass' ongeschikt al over hoope liep. Zachar. Heyns. De verzameling van Joden en Heidenen tot eene kerk wordt door Vondel ook met dezen naam bestempeld: die mas uit veele troepen van allerhande bloet. Voor eenen ongevormden klomp: Vulkaen, die dissel smeede - van fijn gout, de speek van zilvre massen. Vond. Ja voor de formeloose mass' des grooten als enz. J. de Deck. - L. Meyer telt het onder de basterdwoorden.