[Marot]
MAROT, (marotte, bij Kil. eene pop, welke men gekken geeft, om mede te spelen), z.n., vr., nog overig in de spreekwijs: elke zot heeft zijn marot, d.i. elk heeft zijne speelpop. Verkeerdelijk heeft men dikwerf gemeend, dat in deze spreekwijs, op den bekenden hofnar, Clement Marot, gezinspeeld wordt.