Nederduitsch taalkundig woordenboek. M, N. O(1804-1806)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Marmeldier] MARMELDIER, z.n., o., des marmeldiers, of van het marmeldier; meerv. marmeldieren. Een bekend diertje, met welk de Savooijers en Tijrolers omreizen, anders marmotje genaamd, fr. marmote. Vorige Volgende