[Mark]
MARK. z.n., o., des marks, of van het mark; meerv. marken. Zeker gerigt, bij de goud- en zilversmeden gebruikelijk, waarschijnelijk wegens het daarop geslagen teeken, of den stempel, dus genoemd, en derhalve tot het vorige mark behoorende. Eigenlijk: een mark zilver, zestien lood - een mark goud. Figurelijk, is mark, in vele Landen, eene grootstendeels ingebeelde munt, bij welke men rekent, vermoedelijk, dewijl men, weleer, het geld plagt te wegen.