[Malen]
MALEN, bedr. w., gelijkvl. Ik maalde, heb gemaald. Van het oude maal, een beeld, een teeken. In het algemeen, afbeelden, de gedaante eener zaak, door zigtbare trekken nabootsen en voorstellen; teekenen, enz. In eene bepaaldere en meer gewone beteekenis is malen met verwen afbeelden, schilderen, inzonderheid met inachtneming van licht en schaduw, in onderscheiding van teekenen, enz. Een beeld, een landschap, een bloemstuk malen. Op glas, op doek, op koper, op hout, op papier malen. Met waterverw, met olieverw malen. Daar was alle beeltenisse geheel rondom aen den wande gemaelt. Bybelv. Schilderen is meest in gebruik. Zie afmalen.
Malen, hoogd. mahlen, zweed. mâla, deen. male, boh. malowati, pool. malowac, alle voor schilderen. Bij Ulphil. is meljan schrijven, quasi literas pingere, omdat de eerste schrijfwijs toch slechts eene teekening van verscheidene figuren was; waarin ons melden ook zijnen oorsprong vindt. Van hier maler (maalder) schilder, malerij (bij Kil.), voor schilderij. In zoover tot het teekenen en schilderen het heen en weer bewegen van de teekenpen en het penseel behoort, schijnt het met het volgende malen verwant te zijn.