[Maal]
MAAL, mede een verouderd zelfst. naamw., beteekenende eene verzameling, bijzonderlijk, eene openlijke volksvergadering, insgelijks eene regtsvergadering, in welke beteekenis het middeleeuwsche mallus en mallum dikwerf voorkomen. Bij Rab. Maur. is mahal een geregtshof. Maal, of maalschap was oul., in de Veluw, de plaats, waar geregt gehouden wordt, en iemand, die eenen eigendom, en regt op een der veluwsche bosschen heeft, noemt men maalman. Malus is bij Eccard publicus conventus, judicium civile, placitum, forum causarum; en hij leidt het af van maal, oul. een teeken; zijnde maalstad zoo veel als locus judicii, dewijl diestijds, bij de geregtsplaatsen, een zeker teeken, een boom, een steen, of houten kruis gesteld werd; van welk maal (mahl) de Hoogduitschers hun denkmahl, grabmahl, enz., voor gedenkteeken, grafnaald, graftombe enz. hebben. Anderen brengen het tot maal, gastmaal, omdat de oude Germanen gewoon waren, hunne plegtige vergaderingen met eenen maaltijd te besluiten; het welk nog veelal in gebruik is. De Rhoer vindt deszelfs oorsprong in malen, lat. molere, als ware maalstad, maalstede, eene plaats, waar men maalt, bij Kil. banmolen, mola publica intra terminos jurisdictionis; omdat elk dorp, of elke streek, zijnen eigenen molen, zijne vaste maalplaats had; waarom men het kerspel zelf, en naderhand het geregt, in dien oord gehouden, maalstede noemde.