Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 789]
| |
hoekig zeil, dat voor op kleine schepen gezet wordt; kluiffok, breede fok: ik koos de lul voor 't zeil. Huygens. Staeg lul en fock bijzetten. De Brune. Van lullen, lollen, dewijl het dit zeil eigen is, te lollen, of te lullen, d.i. te wapperen, en door den wind heen en weer bewogen, zeker geraas te maken. |
|