Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Lukken] LUKKEN, onz. w., gelijkvl. Lukte, is gelukt. Gelukken: ik zie niet, hoe dat werk lukken zal. Lukt mij dat, dan ben ik behouden. Rijs op, hoe zal 't hier lucken? Vond. Vorige Volgende