[Loven]
LOVEN, bedr. w., gelijkvl. Ik loofde, heb geloofd. Waren op prijs zetten, eenen prijs eischen: hoe veel looft gij dat laken? In deze beteekenis wordt het niet veel meer gebezigd; echter is het nog in algemeen gebruik, in de spreekwijs: met loven en bieden komt men bij elkander - wordt de koop gemaakt. Prijzen, iemands voortreffelijkheid, door woorden, aan den dag leggen: looft God in zijn heiligdom! Psalmb. Het werk zal den meester loven. Oudt. gebruikte men het ook voor beloven, zoo als het nog, in de dagelijksche taal, gebruikt wordt. In de beteekenis van prijzen is het bij Isidor. loban, Otfr. lobon, hoogd. loben, neders. laven, angels. lofian, zw. lofwa, ijsl. leiva, fr. louer, lat. laudare.