[Louwmaand]
LOUWMAAND, z.n., vr., der, of van de louwmaand; meerv. louwmaanden. De eerste maand des jaars, januarij anders genaamd. Zij draagt haren naam, volgens Kil., naar louwe, eene wet, eng. law, fr. loi; bijzonder naar de huwelijkswetten, die, in die maand, plagten v[o]ltrokken te worden. Volgens anderen, naar louwe, of lauwe, wet, d.i. regering; welke beteekenis dit woord oul. ook gehad heeft; en dus zou deze maand louwmaand heten, omdat hier te lande, oudtijds, meest in deze maand de regering veranderd werd. Nog anderen meenen, dat louwmaand zoo veel zegt, als loe - louw - of looi-