[Lors]
LORS, z.n., vr., der, of van de lors; meerv. lorsen. Een achteloos vrouwmensch. Van hier lorsen, bedr. gelijkvl. w., dat, bij Halma, in den zin van verwaarloozen, goederen of waren zonder geld halen, voorkomt. Hooft gebruikt het voor loeren, bedriegen: de Landtvoogdt moest geen' lucht van dit lorsen hebben. Zamenstell.: lorshandel, bedriegerij, lorshandeling, beide bij Hooft.