[Looden]
LOODEN, onverb. bijv. naamw., zonder trappen van vergrooting. Van lood gemaakt: eene looden tabaksdoos. Iemand met looden schoenen nagaan, hem langzaam volgen, op zijne daden naauwkeurig acht geven, om hem te betrappen. Oneig., traag: zou dit een' looden geest geen luchten trek doen krijgen? Poot. Dat ons traag maakt: zij zullen wis den looden wanlust mindren. Poot. Hooft bezigt het, in den zin van loodverwig: zij deed het helder blank, met loode doofheidt bleeken.