[Link]
LINK, z.n., vr., der, of van de link; meerv. linken. Een woord, dat weinig in gebruik is. Kil. verklaart het door striem, blaauwe plek van eenen slag overgebleven, scheur, insnijding. Hoogvliet gebruikt het, in den eersten zin: het aangezicht bezet met roode linken. Halma verklaart linken door teekens van eene keten, aan de leden. De Brune gebruikt het, in den zin van scheur: de kleederen, daer eens een lincke inkomt.
Het woord schijnt eenen klinkenden slag aanteduiden, en dus, met klinken, tot denzelfden wortel te behooren.