Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L
(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij
[pagina 755]
| |
rij soldaten: de vijand brak door de linie heen. Insgelijks schepen, in eene slagorde, naast elkander liggende. Van hier een schip van linie, dat stukken genoeg heeft, om mede in slagorde te vechten; een schip, dus, dat vijftig stukken en daarboven voert. Sterkte, om een gansch land te dekken: hij heeft de linien in Braband bemagtigd. Een geslachtboom: goederen vervallen aan hunne naaste erfgenaamen, in rechte, oft bijzijdighe lijni. Hooft. Van het lat. linea. |
|