Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Lind] LIND, bijv. n. en bijw., linder, lindst. Zacht, lenig: dat maeckt mijn herte linder. J.T. Josephs droef- en blyeynd' spel. Een reeds verouderd woord. Vorige Volgende