[Lijn]
LIJN, een reeds verouderde, klemstaartige uitgang, (het hoogd. lein) om, daardoor, verkleinende woorden te vormen, die altijd van het onz. geslacht zijn. Bij Hooft vindt men dus: mondelijn, oogelijn, prinselijn, slotelijn. Het oogelijn wordt, van eenigen, somtijds nog gebruikt. Zie klein.