Nederduitsch taalkundig woordenboek. E-H. I-L(1802-1803)–P. Weiland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Liefhebben] LIEFHEBBEN, bedr. w., onregelm. Ik had lief, heb liefgehad. Beminnen, lieven: God liefhebben boven alles. Van hier liefhebber, liefhebberij, liefhebster. Vorige Volgende