[Lidzaard]
LIDZAARD, een woord bij Hooft voorkomende, van het mannel. gesl.: wat lidzaart wist met list zich oit zoo te behelpen, dat hij, enz. Kil. heeft het woord niet. De Ridder schijnt den naam ontleend te hebben, als men het verband naziet, van eene haagdis, (fr. lezard, eng. lizard; uit het lat. lacerta) dewijl hij, weinige regelen verder, gewag maakt van de sprenklen der heghdisse. En, denkelijk, bedoelt hij er eenen leepen gast door, alzoo hij, elders, zegt: die litzert evenwel zal zich niet lichtelijk in een gat steeken, daar hij niet daorziet, ende is voor een niet te vangen.