[Lidmaat]
LIDMAAT, (ledemaat), z.n., m. en vr. des lidmaats - der lidmaat, of van den - de lidmaat; meerv. lidmaten (ledematen). Medegenoot; in engeren zin, iemand die belijdenis van den kristelijken Godsdienst gedaan heeft: hij is lidmaat geworden. Van hier lidmaatschap. In de overzetting van den Byb. komt het eigenlijk voor: ende alle mijne lidtmaten zijn gelijck eene schaduwe. Zamenstell.: lidmaatschap.