geleerden stijl. Voor plegen bezigt Vond. leven, in raad leven: nu levende entlijk raet met Godt Apolloos mont. Dit hebben Vollenh., Hoogstr., Dull. en anderen gevolgd; doch het schijnt niet ouder dan Vond. te zijn. Van hier levend, iets dat leeft, onderscheiden van levendig, iets, dat vol beweging is. Leving, leefwijs: de leving tusschen waardt en gast is meêwaarigh. Hooft. Leefbaar: leefbare geesten. Hooft. Zamenst.: leefdag, leefmiddelen, leeftijd, leeftogt, leefwijs.
Leven, Ulphil. liban, Isidor. leban, Kero leben, hoogd. leben, neders. leven, angels. libban, lijfian, eng. to live, deen. leve, zw. lefva. Hoe blijkt het niet, uit de vergelijking van deze aanverwante talen, dat de zachtlange spelling leven hier volstrekt vereischt wordt? Hij, die leeven schreef, zoude het gansche woord verbasteren.