[Les]
LES, z.n., vr., der, of van de les; meerv. lessen. Hooft schijnt dit woord voor de daad van lezen eenmaal gebruikt te hebben: genoeghzaam bleek den Prinse de noodt der beleegherden uit de lesse deezer punten, en den mondt van den brenger. Anders gebruikt men het voor iets, welk men, al lezende, van buiten leert: zijne les leeren - opzeggen. Voords, onderwijs in