[Lemmen]
LEMMEN, onz. w., gelijkvl. Ik lemde, heb gelemd. Een woord, van den klank gevormd, dat gebruikt wordt voor smerig, vleijend praten: die met temen en lemmen van haar man heeft verworven enz. Hooft. Verscheiden uitwijkelingen lemden hem aan de ooren. Hooft. Van hier lemming. Lemmen is ook een verouderd woord voor verlammen.