[Lei]
LEI, een verouderd woord, uit de keltische taal afkomstig, dat van het vrouwel. geslacht was, en kleur beduidde; of, naar anderen, eenen gang, een beloop, zw. led. Zie allerlei. Thands gebruiken wij het als eenen klemstaartigen uitgang achter de telwoorden een, twee, drie, tien, honderd enz.; of achter alle, geen, meenig, veel. Naardien dit woord van het vrouwel. geslacht is, nemen de daarbij gevoegde woorden eenen vrouwel. uitgang des tweeden naamvals aan: eenerlei, tweederlei, tienderlei, honderderlei, allerlei, geenerlei, meenigerlei, velerlei. Deze uitgang geeft de hoeveelheid in soorten te kennen: eenerlei gevoelen. Velerlei gevallen. Ik heb het hem op meenigerlei wijs aangetoond. Hieruit blijkt tevens, dat die zamengestelde woorden niet verbogen kunnen worden; waartegen dikwerf gezondigd wordt.