[Legger]
LEGGER, z.n., m., des leggers, of van den legger; meerv. leggers. Eigenlijk iemand, die iets pleegt te leggen. Men verwart het veel met ligger. Wij gebruiken het woord voor eenen ondersten molensteen. Voor den legger van eenen drukker op den timpan, dat is het vel perkement, dat op de drukraam gespannen is. Voor een vaartuig, om de schepen op zijde te halen. Eindelijk voor eene plank, om uit en in een schip te gaan. Zie ligger.