[Leesten]
LEESTEN, bedr. w., gelijkvl. Ik leestte, heb geleest. Een reeds verouderd woord, bij Kil. leesten, leijsten. Het beteekende, eertijds, doen, volbrengen, werkstellig maken; het hoogd. leisten. Kil. verklaart het ook door duren, volharden; het eng. to last. Volgens het oude stadsregt van Bommel, konde men voor eene schuld, voor Schepenen bekend, nadat men veertien dagen geleist had, de goederen van den schuldenaar panden en slijten. Leisten wil, daar, zeggen in eene herberg liggen en teren, op kosten van den schuldenaar. In het Graafschap Zutphen, zegt men burgtocht leisten, dat is borgtogt stellen. Bij Hooft vindt men het bedrijvende naamwoord leesting: tot leesting van den zelfsten eedt. In de middeleeuw. zeide men: ter leisting komen, dat is in gijzeling komen, totdat men eene schuld betaald, of eene gelofte voldaan hadde. De oorsprong is onzeker.